Beknopte geschiedenis van slavenhandel door Nederland




Handelscompagnieën De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was met haar slechts anderhalf miljoen inwoners desondanks een betekenisvolle natie. Opgericht in 1579 nadat de zeven Nederlandse provincies – Groningen, Friesland, Overijssel, Gelre, Utrecht, Holland en Zeeland –waren opgestaan tegen de Spaanse overheersing, beheerste de natie een groot deel van de wereldmarkt, via de handelsmaatschappijen de Verenigde Oost-Indische compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie(WIC).

Fort Elmina De Nederlandse slavenhandel kwam op in de beginperiode van de West-Indische Compagnie (WIC) sinds 1621. Door het kapen van de Spaanse zilvervloot door Piet Hein in 1628 was er zoveel geld (en schepen), dat tussen 1630 en 1635 een groot deel van Brazilië op de Portugezen kon worden veroverd. Dit werd Nederlands Brazilië. In 1637 werd het grote Portugese slavenhandelscentrum Fort Elmina aan de kust van Ghana veroverd door de WIC. De eeuwen erna zou dit fort een van de centra van de slavenhandel van de WIC vormen.

Koffie en suiker Tussen 1635 en 1645 werden vanuit Afrika 25.000 slaven naar Brazilië overgebracht, die daar onder erbarmelijke omstandigheden te werk werden gesteld bij de veelal Portugese bezitters van suikerrietplantages. Na een grote opstand van de Portugezen werd de WIC-handel in slaven verlegd naar het Caraïbisch gebied en Curaçao werd gedurende lange tijd een belangrijk tussenstation. Ondertussen stuurden Nederlandse slavenhandelaars hun schepen ook steeds vaker naar plantagekolonisten op de noordkust van Zuid-Amerika, waaronder Suriname, dat uitgroeide tot het belangrijkste productiegebied van koffie en suiker. 200.000 slaven zijn daar naartoe gebracht.

Oorlogsbuit Hoewel de oprichter van de Republiek, Willem van Oranje, zich verzette tegen de slavenhandel werd er nog gedurende de Tachtigjarige Oorlog toch legitimatie voor de slavenhandel gevonden in Hugo de Groots ‘Het recht van oorlog en vrede’ (1625). Hij wees daarin slavenhandel niet af indien zij voortvloeide uit ‘rechtvaardige oorlogen’ in bijvoorbeeld Afrika. Die oorlogen leverden slaven op en de overwinnaars hadden het recht slaven als oorlogsbuit te verkopen.

Geestelijke vrijheid Later werd vanuit de kerken vooral legitimatie van de slavenhandel gevonden in de ‘dissertatie’ van de eerste zwarte in Nederland opgeleide dominee Jacobus Capitein (1717-1747). Daarin betoogde hij dat de slavernij niet strijdig was met de christelijke leer, omdat de lichamelijke vrijheid weliswaar ontnomen, maar de geestelijke vrijheid behouden zou blijven. Hoewel hij zelf een voormalig slaaf was, verdedigde hij dat christenen in slavernij mochten worden gehouden. Met zijn verdediging van de slavernij wist hij de nodige sympathie te verwerven bij de bewindhebbers van de WIC en hij werd aangesteld als predikant en zendeling voor het Fort Elmina.

Enorme groei In de achttiende eeuw groeide de slavenhandel enorm. Er waren jaren dat er meer dan 100.000 slaven werden vervoerd. Frankrijk en Engeland namen echter de positie over van de Republiek, zoals dat ook ging met de overige handel. De slavenhandel bleek niet erg winstgevend voor de Nederlanders, in tegenstelling tot de Engelsen. Dat kwam mede door de hoge sterfte op de overtocht. Het kwam voor dat dertig procent van de slaven stierf aan boord van de schepen. Overigens werd er ook slavenhandel gedreven in ‘de Oost’ door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) – die is vaak onderbelicht gebleven. Schattingen van de omvang van die handel liggen rond de half miljoen, ongeveer dezelfde orde van grootte als van de Atlantische slavenhandel.

Steeds meer protest Tegen het einde van de achttiende eeuw begon er steeds meer protest te klinken tegen de slavernij. De lange zeereizen onder slechte omstandigheden zorgden voor veel slachtoffers. Regelmatig werd er schipbreuk geleden. Vooral christelijke groeperingen vestigden de aandacht op de slechte leefomstandigheden van de slaven. Maar er was ook protest over de ontberingen van toezichthoudende militairen die zowel in Afrika als in Midden-Amerika geveld werden door tropische ziekten. Op economisch gebied werd de slavenhandel minder interessant door opkomst van de Europese suikerbietencultuur en het failliet van Surinaamse plantages bracht de slavenhandel vanaf 1775 in een neerwaartse spiraal. Afrika veranderde van een gebied waar ‘grondstoffen’, dat wil zeggen: slaven, werden gehaald, in een potentiële afzetmarkt. En ook door het gebruik van landbouwmachines werden slaven overbodig.

In etappes Nederland schafte de slavernij in etappes af. Eerst in de delen van Nederlands-Indië die onder direct bestuur stonden, met ingang van 1 januari 1860. Vervolgens in Suriname en de Nederlandse Antillen per 1 juli 1863. Op deze dag klonken 21 kanonschoten in Paramaribo. Zo’n 35.000 slaven in Suriname en 12.000 slaven op de Nederlandse eilanden in het Caribisch gebied kregen hun vrijheid terug. De Nederlandse regering betaalde in Suriname een schadevergoeding van 300 gulden per slaaf aan de eigenaars ter compensatie voor het verloren eigendom. Deze datum van 1 juli is de dag van herdenking van de verbroken ketenen geworden: Keti Koti.

Bron: Wikipedia
Jan Blankespoor